Arbeidsomstandigheden wet 1998

Arbeidsomstandigheden wet 1998

ingaande 1 november 1999

HOOFDSTUK 1

DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED

Art. 1 Definities

Art. 2 Uitbreiding Toepassingsgebied

HOOFDSTUK 2

ARBEIDSOMSTANDIGHEDENBELEID

Art. 3 Arbobeleid

Art. 4 Aspecten van arbobeleid

Art. 5 Inventarisatie en evaluatie van risico's

Art. 6 Voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

Art. 7 Informatie aan het publiek

Art. 8 Voorlichting en onderricht

Art. 9 Melding ongevallen en beroepsziekten

Art. 10 Voorkomen van gevaar voor derden

Art. 11 Algemene verplichtingen van de werknemers

HOOFDSTUK 3

SAMENWERKING, OVERLEG, BIJZONDERE RECHTEN VAN DE ONDERNEMINGSRAAD, DE PERSONEELSVERTEGENWOORDIGING EN DE BELANGHEBBENDE WERKNEMERS EN DE REGELING VAN DE DESKUNDIGE BIJSTAND

Art. 12 Samenwerking en bijzondere rechten van de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging en de belanghebbende werknemers

Art. 13 Werkoverleg

Art. 14 Deskundige bijstand op het gebied van preventie en bescherming

Art. 15 Deskundige bijstand op het gebied van bedrijfshulpverlening

HOOFDSTUK 4

BIJZONDERE VERPLICHTINGEN

Art. 16 Nadere regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden alsmede uitzonderingen op en uitbreidingen van toepassingsgebied

Art. 17 Maatwerk door werkgevers en werknemers

Art. 18 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Art. 19 Verschillende werkgevers

Art. 20 Certificatie

Art. 21 Informatievoorziening

Art. 22 Aanwijzingen

Art. 23 Taakverwaarlozing

HOOFDSTUK 5

TOEZICHT EN AMBTELIJKE BEVELEN

Art. 24 Ambtenaren belast met het toezicht

Art. 25 Toezicht op instellingen

Art. 26 Geheimhouding

Art. 27 Eis tot naleving

Art. 28 Stillegging van het werk

Art. 29 Werkonderbreking

HOOFDSTUK 6

VRIJSTELLINGEN, ONTHEFFINGEN EN BEROEP

Art. 30 Vrijstelling en ontheffing

Art. 31 Beroep

HOOFDSTUK 7

SANCTIES

Art. 32 Strafbepaling

Art. 33 Beboetbare feiten

Art. 34 Hoogte boete en recidive

Art. 35 Informatie, zwijgrecht en cautie

Art. 36 Boeterapport

Art. 37 Boetebeschikking

Art. 38 Betaling

Art. 39 Aanmaning

Art. 40 Invordering

Art. 41 Verjaring

Art. 42 Wijziging boetebedrag

Art. 43 Terugbetaling

HOOFDSTUK 8

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Art. 44 Kosten

Art. 45 Gemeente

Art. 46 Wet op de economische delicten

Art. 47 Evaluatie

Art. 48 Intrekking

Art. 49 Overgang

Art. 50

Art. 51

Art. 52

Art. 53

Art. 54

Art. 55 Overgang verzoeken en beroepen

Art. 56 Arbeidstijdenwet

Art. 57 Invoeringswet Arbeidsvoorzieningswet

Art. 58 Wet medezeggenschap onderwijs 1992

Art. 59 Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten

Art. 60 Wet op de ondernemingsraden

Art. 61 Wet privatisering RBB

Art. 62 Organisatiewet sociale verzekeringen

Art. 63 Ziektewet

Art. 64 Burgerlijk Wetboek

Art. 65 Inwerkingtreding

Art. 66 Citeertitel

Wet van 18 maart 1999, houdende bepalingen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden (Arbeidsomstandighedenwet 1998)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de kwaliteit van het arbeidsomstandighedenbeleid te verbeteren, meer ruimte voor maatwerk te creëren en de bestuurlijke boete in te voeren alsmede enige andere wijzigingen aan te brengen en daartoe een nieuwe Arbeidsomstandighedenwet vast te stellen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

HOOFDSTUK 1. DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED

Definities

Artikel 1

1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. werkgever:

1°. degene jegens wie een ander krachtens arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling gehouden is tot het verrichten van arbeid, behalve indien die ander aan een derde ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid, welke die derde gewoonlijk doet verrichten;

2°. degene aan wie een ander ter beschikking wordt gesteld voor het verrichten van arbeid als bedoeld onder 1°.;

b. werknemer: de ander bedoeld onder a.

2. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt mede verstaan onder:

a. werkgever:

1°. degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander onder zijn gezag arbeid doet verrichten;

2°. degene die zonder werkgever of werknemer in de zin van het eerste lid te zijn, een ander niet onder zijn gezag arbeid in een woning doet verrichten, in bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen gevallen;

b. werknemer: de ander bedoeld onder a.

3. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

b. ondernemingsraad: de ondernemingsraad bedoeld in de Wet op ondernemingsraden;

c. personeelsvertegenwoordiging: de personeelsvertegenwoordiging bedoeld in de Wet op de ondernemingsraden;

d. toezichthouder: de toezichthouder bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht;

e. seksuele intimidatie: ongewenste seksuele toenadering, verzoeken om seksuele gunsten of ander verbaal, non-verbaal of fysiek gedrag waarbij tevens sprake is van een van de volgende punten:

1°. onderwerping aan dergelijk gedrag wordt hetzij expliciet hetzij impliciet gehanteerd als voorwaarde voor de tewerkstelling van een persoon;

2°. onderwerping aan of afwijzing van dergelijk gedrag door een persoon wordt gebruikt als basis voor beslissingen die het werk van deze persoon raken;

3°. dergelijk gedrag heeft het doel de werkprestaties van een persoon aan te tasten en/of een intimiderende, vijandige of onaangename werkomgeving te creëren, dan wel heeft tot gevolg dat de werkprestaties van een persoon worden aangetast en/of een intimiderende, vijandige of onaangename werkomgeving wordt gecreëerd;

f. agressie en geweld: voorvallen waarbij een werknemer psychisch of fysiek wordt lastig gevallen, bedreigd of aangevallen onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met het verrichten van arbeid;

g. arbeidsplaats: iedere plaats die in verband met het verrichten van arbeid wordt of pleegt te worden gebruikt;

h. arbeidsmiddelen: alle op de arbeidsplaats gebruikte machines, installaties, apparaten, transportmiddelen en gereedschappen;

i. ongeval: een aan een werknemer in verband met het verrichten van arbeid overkomen ongewilde, plotselinge gebeurtenis, die schade aan de gezondheid of de dood tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad en ertoe heeft geleid, dat de werknemer tijdens de werktijd de arbeid heeft gestaakt en niet meer heeft hervat dan wel met de arbeid geen aanvang heeft gemaakt.

4. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder beboetbaar feit: een handeling die of een nalaten dat in strijd is met deze wet of de daarop berustende bepalingen, en ter zake waarvan een bestuurlijke boete kan worden opgelegd en welke handeling of nalaten niet als overtreding of misdrijf is aangemerkt op grond van de Wet op de economische delicten.

Uitbreiding Toepassingsgebied

Artikel 2

Het bij of krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing op:

a. arbeid verricht bij een verkennings- of opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen als bedoeld in de Mijnwet continentaal plat;

b. verrichtingen van leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen of gedeelten daarvan, open ruimten daaronder begrepen;

c. arbeid die geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de Nederlandse vlag te voeren;

d. arbeid die voor een in Nederland gevestigde werkgever geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van luchtvaartuigen.

HOOFDSTUK 2. ARBEIDSOMSTANDIGHEDENBELEID

Arbobeleid

Artikel 3

1. De werkgever voert een zo goed mogelijk arbeidsomstandighedenbeleid en neemt daarbij, gelet op de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening, het volgende in acht:

a. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd moet de werkgever de arbeid zodanig organiseren dat daarvan geen nadelige invloed uitgaat op de veiligheid en de gezondheid van de werknemer;

b. tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd moeten de gevaren en risico's voor de veiligheid of de gezondheid van de werknemer zoveel mogelijk in eerste aanleg bij de bron daarvan worden voorkomen of beperkt; naar de mate waarin dergelijke gevaren en risico's niet bij de bron kunnen worden voorkomen of beperkt, moeten daartoe andere doeltreffende maatregelen worden getroffen waarbij maatregelen gericht op collectieve bescherming de voorrang dienen te hebben boven maatregelen gericht op individuele bescherming; slechts indien redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat maatregelen worden getroffen die zijn gericht op individuele bescherming, dienen doeltreffende en passende persoonlijke beschermingsmiddelen aan de werknemer ter beschikking te worden gesteld;

c. de inrichting van de arbeidsplaatsen, de werkmethoden en de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen alsmede de arbeidsinhoud moeten zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd aan de persoonlijke eigenschappen van werknemers zijn aangepast;

d. ongevarieerde zich in een kort tijdsbestek herhalende arbeid en arbeid waarbij het tempo op een zodanige wijze wordt beheerst dat de werknemer zelf verhinderd wordt het tempo van de arbeid te beïnvloeden, moeten, zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd, worden vermeden; indien dergelijke arbeid niet of onvoldoende kan worden vermeden, moet de werkgever deze door andersoortige arbeid of pauzes regelmatig afwisselen;

e. doeltreffende maatregelen moeten zijn genomen teneinde het mogelijk te maken dat de werknemer, indien een toestand ontstaat, waarin direct gevaar voor de veiligheid of gezondheid aanwezig is, zich snel in veiligheid kan stellen dan wel andere passende maatregelen kan nemen en ten einde te verzekeren dat de schade aan de gezondheid zoveel mogelijk beperkt wordt.

2. Ter uitvoering van het eerste lid draagt de werkgever zorg voor een goede verdeling van bevoegdheden en verantwoordelijkheden tussen de bij de werkgever werkzame personen, waarbij hij rekening houdt met de bekwaamheden van de werknemers.

3. De werkgever toetst het beleid regelmatig aan de ervaringen die daarmee zijn opgedaan en past de maatregelen aan zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring daartoe aanleiding geeft.

4. Onder arbeidsomstandighedenbeleid als bedoeld in het eerste lid wordt tevens verstaan het bevorderen van het welzijn bij de arbeid voor zover tot bevordering daarvan in het eerste lid, onder c en d, verplichtingen zijn gesteld.

Aspecten van arbobeleid

Artikel 4

1. De werkgever voert, binnen het algemene arbeidsomstandighedenbeleid, een beleid met betrekking tot het ziekteverzuim van de werknemers.

Onderdeel van dit beleid is in ieder geval:

a. het zoveel mogelijk voorkomen of beperken van ziekte van werknemers;

b. het begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun werk te verrichten.

2. De werkgever voert, binnen het algemene arbeidsomstandigheden- beleid, een beleid met betrekking tot het beschermen van werknemers tegen seksuele intimidatie en tegen agressie en geweld.

Inventarisatie en evaluatie van risico's

Artikel 5

1. Bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid legt de werkgever in een inventarisatie en evaluatie schriftelijk vast welke risico's de arbeid voor de werknemers met zich brengt. Deze inventarisatie en evaluatie bevat tevens een beschrijving van de gevaren en de risicobeperkende maatregelen en de risico's voor bijzondere categorieën van werknemers. De werkgever is tevens verplicht om als onderdeel van de inventarisatie en evaluatie een registratie bij te houden van arbeidsongevallen die voor de werknemers hebben geleid tot een ziekteverzuim.

2. Een plan van aanpak, waarin is aangegeven welke maatregelen zullen worden genomen in verband met de bedoelde risico's en de samenhang daartussen een en ander overeenkomstig artikel 3, maakt deel uit van de inventarisatie en evaluatie. In het plan van aanpak, over de uitvoering waarvan jaarlijks schriftelijk wordt gerapporteerd, wordt tevens aangegeven binnen welke termijn deze maatregelen zullen worden genomen. De werkgever voert over de jaarlijkse rapportage vooraf overleg met de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. Bij dit overleg komt in ieder geval aan de orde het al dan niet meer actueel zijn van de risico-inventarisatie en -evaluatie.

3. De inventarisatie en evaluatie wordt aangepast zo dikwijls als de daarmee opgedane ervaring, gewijzigde werkmethoden of werkomstandigheden of de stand van de wetenschap en professionele dienstverlening daartoe aanleiding geven.

4. De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer kennis kan nemen van de inventarisatie en evaluatie.

5. Indien de werkgever arbeid doet verrichten door een werknemer die hem ter beschikking wordt gesteld, verstrekt hij de inventarisatie en evaluatie tijdig voor de aanvang van de werkzaamheden aan degene die de werknemer ter beschikking stelt, ter doorgeleiding van dat document naar die werknemer.

Voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbijgevaarlijke stoffen zijn betrokken

Artikel 6

1. De werkgever neemt bij het voeren van het arbeidsomstandighedenbeleid de maatregelen die nodig zijn ter voorkoming en beperking van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken en de gevolgen daarvan voor de veiligheid en de gezondheid van de in het bedrijf, inrichting of deel daarvan werkzame werknemers. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot:

a. de categorieën van bedrijven of inrichtingen ten aanzien waarvan de werkgever die maatregelen neemt;

b. de gegevens die de werkgever met betrekking tot de bedrijven of inrichtingen, bedoeld onder a, op schrift stelt of verstrekt aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 of aan werknemers, andere personen en diensten als bedoeld in artikel 14;

c. de maatregelen die de werkgever neemt ten aanzien van de bedrijven of inrichtingen, bedoeld onder a;

d. het tijdstip waarop en de frequentie waarmee wordt voldaan aan de verplichtingen, bedoeld onder b en c;

e. een verbod op de exploitatie van het bedrijf, de inrichting of een gedeelte ervan, indien niet of niet voldoende is voldaan aan een of meer verplichtingen krachtens dit artikel;

f. het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit artikel bepaalde.

2. Onze Minister kan een bedrijf of een inrichting of een deel daarvan afzonderlijk aanwijzen ten aanzien waarvan op de werkgever een of meer van de verplichtingen bedoeld in of krachtens het eerste lid rusten indien zich in verband met de aanwezigheid van gevaarlijke stoffen bijzondere gevaren kunnen voordoen voor de veiligheid en de gezondheid van de daarin werkzame werknemers. Bij de aanwijzing wordt bepaald op welk tijdstip aan de betreffende verplichtingen moet zijn voldaan. De werking van de aanwijzing wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

3. Het niet naleven van het bij of krachtens dit artikel bepaalde is een overtreding.

Informatie aan het publiek

Artikel 7

1. De daartoe aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 24 stelt krachtens artikel 6, eerste lid, onder b, verschafte en bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens uit eigen beweging ter beschikking van het publiek. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ter zake regels worden gesteld.

2. Onverminderd artikel 10, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur en in afwijking van artikel 10, tweede lid, van die wet blijft het verstrekken van gegevens als bedoeld in het eerste lid achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:

a. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;

b. het voorkomen van sabotage.

3. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder f, van de Wet openbaarheid van bestuur is niet van toepassing op het op verzoek verstrekken van gegevens die door de daartoe aangewezen ambtenaar bedoeld in artikel 24 zijn verkregen in verband met de toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 6 ter uitvoering van richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PBEG L 10).

4. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van informatie over gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing, voorzover die gegevens een vertrouwelijk karakter hebben.

5. Artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur is op het op verzoek verstrekken van gegevens als bedoeld in het derde lid uitsluitend van toepassing voor zover het gegevens betreft die afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid van het voorkomen van sabotage.

Voorlichting en onderricht

Artikel 8

1. De werkgever zorgt ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de te verrichten werkzaamheden en de daaraan verbonden risico's, alsmede over de maatregelen die erop gericht zijn deze risico's te voorkomen of te beperken. Tevens zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers doeltreffend worden ingelicht over de wijze waarop de deskundige bijstand, bedoeld in artikel 14, in zijn bedrijf of inrichting is georganiseerd.

2. De werkgever zorgt ervoor dat aan de werknemers doeltreffend en aan hun onderscheiden taken aangepast onderricht wordt verstrekt met betrekking tot de arbeidsomstandigheden.

3. Indien persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking van de werknemers worden gesteld en indien op arbeidsmiddelen of anderszins beveiligingen zijn aangebracht, zorgt de werkgever ervoor dat de werknemers op de hoogte zijn van hun doel en werking en de wijze waarop zij deze dienen te gebruiken.

4. De werkgever ziet toe op de naleving van de instructies en voorschriften gericht op het voorkomen of beperken van de in het eerste lid genoemde risico's alsmede op het juiste gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen.

5. Indien binnen de onderneming jeugdige werknemers werkzaam zijn, houdt de werkgever bij de uitvoering van de in de voorgaande leden genoemde verplichtingen in het bijzonder rekening met de aan de jeugdige leeftijd inherente beperkte werkervaring en onvoltooide lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van deze werknemers. Tevens bevordert de werkgever zoveel als redelijkerwijs kan worden gevergd het leer- en vormingsproces van jeugdige werknemers.

Melding ongevallen en beroepsziekten

Artikel 9

1. Indien aan een werknemer in verband met het verrichten van arbeid een ongeval overkomt dat ernstig lichamelijk dan wel geestelijk letsel of de dood ten gevolge heeft, doet de werkgever hiervan onverwijld en schriftelijk mededeling aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ernstig lichamelijk dan wel geestelijk letsel verstaan: schade aan de gezondheid, die binnen 24 uur na het tijdstip van de gebeurtenis leidt tot opname in een ziekenhuis ter observatie of behandeling, dan wel naar redelijk oordeel blijvend zal zijn.

2. Indien is aangetoond dat een werknemer aan een beroepsziekte lijdt, doet de arbodienst hiervan mededeling aan een door Onze Minister hiertoe aangewezen instelling.

Voorkomen van gevaar voor derden

Artikel 10

1. Indien bij of in rechtstreeks verband met de arbeid die de werkgever door zijn werknemers doet verrichten in een bedrijf of een inrichting of in de onmiddellijke omgeving daarvan gevaar kan ontstaan voor de veiligheid of de gezondheid van andere personen dan die werknemers, neemt de werkgever doeltreffende maatregelen ter voorkoming van dat gevaar.

2. Het niet naleven van het eerste lid is een overtreding.

Algemene verplichtingen van de werknemers

Artikel 11

De werknemer is verplicht om in verband met de arbeid de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid in acht te nemen en naar vermogen zorg te dragen voor de eigen veiligheid en gezondheid en die van andere personen. Met name is hij verplicht om:

a. arbeidsmiddelen en gevaarlijke stoffen op de juiste wijze te gebruiken;

b. de hem ter beschikking gestelde persoonlijke beschermingsmiddelen op de juiste wijze te gebruiken en na gebruik op de daartoe bestemde plaats op te bergen, een en ander voor zover niet krachtens deze wet is bepaald dat werknemers niet verplicht zijn beschermingsmiddelen als vorenbedoeld te gebruiken;

c. de op arbeidsmiddelen of anderszins aangebrachte beveiligingen niet te veranderen of buiten noodzaak weg te halen en deze op de juiste wijze te gebruiken;

d. mede te werken aan het voor hem georganiseerde onderricht bedoeld in artikel 8;

e. de door hem opgemerkte gevaren voor de veiligheid of de gezondheid terstond ter kennis te brengen aan de werkgever of degene die namens deze ter plaatse met de leiding is belast;

f. de werkgever en de werknemers, andere personen en diensten, bedoeld in artikel 14, indien nodig bij te staan bij de uitvoering van hun verplichtingen en taken op grond van deze wet.

HOOFDSTUK 3. SAMENWERKING, OVERLEG, BIJZONDERE RECHTEN VAN DE ONDERNEMINGSRAAD, DE PERSONEELSVERTEGENWOORDIGING EN DE BELANGHEBBENDE WERKNEMERS EN DE REGELING VAN DE DESKUNDIGE BIJSTAND

Samenwerking en bijzondere rechten van de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging en de belanghebbende werknemers

Artikel 12

1. Bij de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid werken de werkgever en werknemers samen. De werkgever voert, bij het ontbreken van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, vooraf overleg met de belanghebbende werknemers over de uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid. Bij dit overleg komt in ieder geval aan de orde de risico-inventarisatie en -evaluatie en de inschakeling van arbodienst en bedrijfshulpverleners.

2. De werkgever zendt aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken daarvan, aan de belanghebbende werknemers afschrift van de inventarisatie en evaluatie als bedoeld in artikel S.

3. Aan de leden van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging wordt in verband met hun taak in het kader van de arbeidsomstandigheden van de werknemers:

a. de mogelijkheid geboden zich met de ambtenaren, bedoeld in artikel 24, tijdens hun bezoek aan het bedrijf of de inrichting buiten tegenwoordigheid van anderen te onderhouden;

b. de mogelijkheid geboden de ambtenaren, bedoeld in artikel 24, tijdens hun bezoek aan het bedrijf of de inrichting te vergezellen, behoudens voor zover deze te kennen geven dat daartegen vanwege een goede uitoefening van hun taak bezwaren bestaan.

4. Voor het bij of krachtens deze wet bepaalde treedt voor de toepassing van de afdelingen 3.6 en 4.1.2. van de Algemene wet bestuursrecht een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging in de plaats van de belanghebbende werknemers.

5. Bij het ontbreken van de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging wordt, in afwijking van artikel 3.41 van de Algemene wet bestuursrecht, van een beschikking zo spoedig mogelijk door de werkgever mededeling gedaan aan de belanghebbende werknemers. Die beschikking treedt, in afwijking van artikel 3.40 van de Algemene wet bestuursrecht, voor hen niet eerder in werking dan nadat de werkgever aan de mededelingsplicht, als bedoeld in de vorige zin, heeft voldaan.

Werkoverleg

Artikel 13

Indien een bedrijf of een inrichting uit afdelingen bestaat die als een werkeenheid kunnen worden beschouwd, moet in eik van die afdelingen, voor zover de arbeidsomstandigheden dat vereisen, regelmatig overleg worden gepleegd tussen degene die met de leiding van die afdeling is belast en de in die afdeling werkzame personen. Het overleg mag ook plaatsvinden met personen die daartoe door de betrokken werknemers uit hun midden worden gekozen.

Deskundige bijstand op het gebied van preventie en bescherming

Artikel 14

1. De werkgever laat zich ten aanzien van zijn verplichtingen op grond van deze wet bijstaan door een of meer deskundige werknemers al dan niet georganiseerd in een dienst dan wel door een of meer diensten bestaande uit andere deskundigen dan wel door een combinatie van deskundige werknemers en andere deskundige personen of diensten.

2. De in het eerste lid bedoelde werknemers, andere personen en diensten verlenen hun bijstand met behoud van hun zelfstandigheid en van hun onafhankelijkheid ten opzichte van de werkgever. De in het eerste lid bedoelde werknemers mogen uit hoofde van een juiste taakuitoefening niet worden benadeeld in hun positie in het bedrijf of de inrichting. Artikel 21, vierde volzin, van de Wet op de ondernemingsraden is van overeenkomstige toepassing.

3. Het verlenen van bijstand bij de uitvoering van verplichtingen op grond van deze wet houdt in eik geval in:

a. het verlenen van medewerking aan het verrichten en opstellen van een inventarisatie en evaluatie als bedoeld in artikel 5, waaronder mede begrepen het toetsen ervan en het adviseren daaromtrent;

b. de bijstand bij de begeleiding van werknemers die door ziekte niet in staat zijn hun arbeid te verrichten;

c. het uitvoeren van:

1°. het arbeidsgezondheidskundig onderzoek bedoeld in artikel 18;

2°. de aanstellingskeuring, indien de werkgever deze laat verrichten;

d. het houden van een arbeidsomstandighedenspreekuur;

e. het adviseren aan onderscheidenlijk nauw samenwerken met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, inzake de genomen en de te nemen maatregelen, gericht op het arbeidsomstandighedenbeleid;

f. de uitvoering van de in onderdeel e bedoelde maatregelen dan wel de medewerking daaraan. De werkgever laat zich met betrekking tot onder a tot en met d bedoelde taken bijstaan door een arbodienst, ten behoeve waarvan, overeenkomstig artikel 20, een certificaat is afgegeven.

4. De wijze waarop de bijstandsverlening plaatsvindt met betrekking tot de in het derde lid in onderdeel b, genoemde taak, wordt schriftelijk vastgelegd.

5. De werknemers van de arbodienst beschikken over een zodanige deskundigheid, ervaring en uitrusting, zijn zodanig in aantal, gedurende zoveel tijd beschikbaar en zodanig georganiseerd, dat zij de in het derde lid genoemde bijstand naar behoren kunnen verlenen.

6. De werknemers, andere personen en diensten, bedoeld in het eerste lid, werken bij het verlenen van bijstand aan een werkgever samen.

7. Een afschrift van een advies als bedoeld in het derde lid, wordt gezonden aan de ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging wordt een afschrift van een advies zo spoedig mogelijk door de werkgever gezonden aan de belanghebbende werknemers.

Deskundige bijstand op het gebied van bedrijfshulpverlening

Artikel 15

1. De werkgever laat zich ten aanzien van verplichtingen op grond van artikel 3, eerste lid, onder e, van deze wet bijstaan door een of meer werknemers die door hem zijn aangewezen als bedrijfshulpverleners.

2. Het verlenen van de bijstand houdt in eik geval in:

a. het verlenen van eerste hulp bij ongevallen;

b. het beperken en het bestrijden van brand en het voorkomen en beperken van ongevallen;

c. het in noodsituaties alarmeren en evacueren van alle werknemers en andere personen in het bedrijf of de inrichting;

d. het alarmeren van en samenwerken met hulpverleningsorganisaties in verband met de in de onderdelen a tot en met c bedoelde bijstand.

3. De bedrijfshulpverleners beschikken over een zodanige deskundigheid, ervaring en uitrusting, zijn zodanig in aantal en zodanig georganiseerd dat zij de in het tweede lid genoemde taken naar behoren kunnen vervullen.

4. Het eerste lid geldt niet ten aanzien van de werkgever die een natuurlijke persoon is met niet meer dan 15 werknemers, mits hij beschikt over voldoende deskundigheid, ervaring en uitrusting om deze taken naar behoren te vervullen en zorg draagt voor een goede vervangingsregeling.

HOOFDSTUK 4. BIJZONDERE VERPLICHTINGEN

Nadere regels met betrekking tot arbeidsomstandigheden alsmede uitzonderingen op en uitbreidingen van toepassingsgebied

Artikel 16

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld in verband met arbeidsomstandigheden van de werknemers.

2. De in het eerste lid bedoelde regels

a. hebben betrekking op de arbozorg en de organisatie van de arbeid, de inrichting van de arbeidsplaatsen, het werken met gevaarlijke stoffen en biologische agentia, de mate van fysieke belasting waaraan werknemers blootstaan, de fysische factoren die zich op de arbeidsplaats voordoen, de bij de arbeid gebruikte arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen en de op de arbeidsplaats te gebruiken veiligheids- en gezondheidssignalering en

b. kunnen mede strekken ter uitvoering van de artikelen 3, 4, 5, 8, 9, 14, 15 en 18.

3. De in het eerste en tweede lid bedoelde regels kunnen inhouden:

a. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden;

b. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven arbeid te verrichten of te doen verrichten, indien met betrekking tot die arbeid niet aan de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden of voorschriften is voldaan;

c. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven gevaarlijke stoffen of voorwerpen voorhanden te hebben, waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden;

d. een verbod om bepaalde bij die maatregel omschreven gevaarlijke stoffen of voorwerpen voorhanden te hebben, indien met betrekking tot die stoffen of voorwerpen niet aan de bij of krachtens die maatregel vastgestelde voorwaarden of voorschriften is voldaan.

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bij of krachtens deze wet bepaalde geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is op arbeid:

a. verricht in of op een luchtvaartuig, dan wel een zeeschip of binnenvaartuig, dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg;

b. verricht in militaire dienst;

c. verricht door werknemers, leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen;

d. verricht in de ondergrondse werken van mijnen benevens in de bij een mijn behorende bovengronds gelegen werken en inrichtingen, die zijn aangewezen krachtens artikel 9, eerste lid, onderdeel a, van de Mijnwet 1903, of verricht bij mijnbouwkundige onderzoekingen als bedoeld in dat onderdeel;

e. verricht bij een verkennings- of opsporingsonderzoek of het winnen van delfstoffen als bedoeld in de Mijnwet continentaal plat.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen met betrekking tot de arbeid, bedoeld in het vierde lid, of arbeid verricht in de burgerlijke openbare dienst of arbeid verricht in de gestichten bedoeld in de Beginselenwet Gevangeniswezen, de inrichtingen, bedoeld in artikel 1, onder d, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden en de rijksinrichtingen voor de kinderbescherming, regels worden gesteld die afwijken van het bij of krachtens deze wet bepaalde of strekken ter aanvulling daarvan.

6. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving van daarbij aangewezen voorschriften voor zover zij betrekking hebben op arbeid waaraan bijzondere gevaren voor de veiligheid of de gezondheid zijn verbonden zich mede richt tot zelfstandig werkenden.

7. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de verplichting tot naleving van daarbij aangegeven voorschriften in de gevallen bij die maatregel omschreven rust op een ander dan de werkgever. Aangewezen kunnen worden de eigenaar of beheerder dan wel degene die anderszins bevoegd is te beslissen over het ontwerp, de vervaardiging dan wel het onderhoud van arbeidsplaatsen en arbeidsmiddelen, zoals zonodig nader bij die maatregel is bepaald.

8. De in het eerste lid bedoelde regelen kunnen betrekking hebben op andere onderwerpen dan die genoemd in het tweede lid of zich richten tot andere personen dan de werkgever of de in het zesde en zevende lid bedoelde personen, indien dat noodzakelijk is ter uitvoering van krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap vastgestelde verplichtingen met betrekking tot de bevordering van de verbetering van het arbeidsmilieu.

9. De werkgever, dan wel een ander dan de werkgever bedoeld in het zesde, zevende of achtste lid en de werknemers zijn verplicht tot naleving van de voorschriften en verboden als bedoeld in de op grond van dit artikel vastgestelde algemene maatregel van bestuur voorzover en op de wijze als bij deze maatregel is bepaald.

10. Voorzover de niet naleving van de in het negende lid bedoelde voorschriften en verboden is aangemerkt als een strafbaar feit, is dat feit een overtreding.

Maatwerk door werkgevers en werknemers

Artikel 17

Bij algemene maatregel van bestuur kan, met inachtneming van in die maatregel gegeven voorschriften, worden bepaald dat aan een of meer van de krachtens deze wet vastgestelde bepalingen op een andere wijze kan worden voldaan dan in die bepalingen is aangegeven, echter uitsluitend bij collectieve regeling als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid van de Arbeidstijdenwet, dan wel een regeling waaromtrent de werkgever schriftelijk overeenstemming heeft bereikt met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging. Daarbij wordt te allen tijde in acht genomen dat geen afbreuk wordt gedaan aan het beschermingsniveau van de in de eerste volzin bedoelde bepalingen.

Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Artikel 18

De werkgever stelt de werknemers periodiek in de gelegenheid een onderzoek te ondergaan, dat erop is gericht de risico's die de arbeid voor de gezondheid van de werknemers met zich brengt zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.

Verschillende werkgevers

Artikel 19

1. Indien in een bedrijf of een inrichting verschillende werkgevers arbeid doen verrichten, moeten zij onderling op doelmatige wijze samenwerken teneinde de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde te verzekeren.

2. Alvorens werkzaamheden behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie aanvangen moeten de werkgevers ervoor zorgen dat schriftelijk is vastgelegd op welke wijze zal worden samengewerkt, welke voorzieningen daarbij zullen worden getroffen en op welke wijze op die voorzieningen toezicht zal worden uitgeoefend.

Certificatie

Artikel 20

1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld op grond waarvan werkgevers, werknemers, andere personen of instellingen in het bezit moeten zijn van een of meer certificaten waaruit blijkt dat zij voldoen aan voorschriften, gesteld bij of krachtens deze wet.

2. Onze Minister dan wel een door Onze Minister op verzoek aangewezen instelling beslist op aanvraag over de afgifte van het certificaat en is tevens bevoegd een afgegeven certificaat in te trekken.

3. Aan een aanwijzing krachtens het tweede lid kunnen voorschriften worden verbonden.

4. Een certificaat wordt afgegeven voor een beperkte tijdsduur. Aan een certificaat kunnen voorschriften worden verbonden. De bedoelde beperking en de voorschriften worden in het certificaat vermeld.

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld onder meer met betrekking tot:

a. de gronden waarop de in het tweede lid bedoelde aanwijzing kan worden gegeven, ingetrokken dan wel gewijzigd;

b. de wijze waarop de aanvraag om een certificaat moet worden gedaan en de gegevens die daarbij van de aanvrager worden verlangd;

c. de gronden waarop en de gevallen waarin de afgifte van een certificaat kan worden geweigerd dan wel een afgegeven certificaat kan worden ingetrokken en d. de vergoeding die verschuldigd is in verband met de afgifte van een certificaat en de wijze van betaling daarvan.

lnformatievoorziening

Artikel 21

1. De krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen verstrekken desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen worden verplicht tot het periodiek opstellen en toezenden aan Onze Minister van een verslag van de krachtens het tweede lid verrichte werkzaamheden en de rechtmatigheid en doeltreffendheid van die werkzaamheden en werkwijze in de afgelopen periode.

Aanwijzingen

Artikel 22

1. Onze Minister kan de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van hun taak. Hij treedt daarbij niet in individuele gevallen.

2. De krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen zijn gehouden overeenkomstig de aanwijzing, bedoeld in het eerste lid, te handelen.

Taakverwaarlozing

Artikel 23

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zoveel nodig in afwijking van deze wet, voorzieningen worden getroffen voor het geval de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen hun uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomen.

HOOFDSTUK 5. TOEZICHT EN AMBTELIJKE BEVELEN

Abtenaren belast met het toezicht

Artikel 24

1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen onder hem ressorterende ambtenaren.

2. Met betrekking tot door Onze Minister aangewezen categorieën van arbeid zijn met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet belast of mede belast de door hem aangewezen andere ambtenaren dan de in het eerste lid bedoelde. Indien ambtenaren worden aangewezen die ressorteren onder een andere minister, wordt het besluit tot aanwijzing van die ambtenaren genomen door Onze Minister en die andere minister gezamenlijk. Van een besluit als bedoeld in het eerste lid en in dit lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

3. De toezichthouder is bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

4. De toezichthouder is voorts bevoegd te allen tijde ter zake van een ongeval een onderzoek in te stellen. Hij stelt naar aanleiding van dat onderzoek een rapport op.

5. De toezichthouder stelt ter voldoening aan artikel 5:18, zesde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een rapport op; dit rapport en een rapport als bedoeld in het vierde lid zendt hij aan de werkgever, aan de ondernemingsraad of aan de personeelsvertegenwoordiging.

6. De toezichthouder geeft zo spoedig mogelijk gehoor aan het verzoek om een onderzoek in te stellen, gedaan door de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, dan wel door een vereniging van werknemers, die krachtens haar statuten ten doel heeft de belangen van haar leden als werknemers te behartigen en als zodanig in de betrokken onderneming of bedrijfstak werkzaam is en in het bezit is van volledige rechtsbevoegdheid.

7. Ten dienste van het onderzoek naar een beboetbaar feit is de toezichthouder, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is, bevoegd ieder staande te houden en te vorderen dat hij zijn naam, voornamen, geboortedatum en geboortejaar en adres opgeeft.

Toezicht op instellingen

Artikel 25

Onze Minister ziet toe op de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van het bepaalde bij en krachtens deze wet door krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen.

Geheimhouding

Artikel 26

De in artikel 24 bedoelde ambtenaren zijn, behoudens tegenover hen aan wier gezag zij uit kracht van hun ambt zijn onderworpen, verplicht tot geheimhouding van de namen der personen door wie een klacht is ingediend of aangifte is gedaan van een overtreding van het bij of krachtens deze wet bepaalde, behoudens wanneer deze personen schriftelijk hebben verklaard tegen de mededeling van hun namen geen bedenkingen te hebben.

Eis tot naleving

Artikel 27

1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 of een andere door Onze Minister aangewezen ambtenaar kan aan een werkgever een eis stellen betreffende de wijze waarop een of meer bepalingen gesteld bij of krachtens deze wet moeten worden nageleefd.

2. Een eis vermeldt van welke regelen hij de wijze van naleving bepaalt en bevat de termijn waarbinnen eraan moet zijn voldaan.

3. De werkgever is verplicht om aan de eis te voldoen. De werknemers zijn verplicht aan de eis te voldoen voor zover zulks bij de eis is bepaald. De werkgever draagt zorg dat de werknemers van de op hen rustende verplichting zo spoedig mogelijk in kennis worden gesteld.

4. Voor de toepassing van de vorige leden worden met een werkgever gelijkgesteld: de in artikel 16 bedoelde personen voor zover het betreft de krachtens dat artikel omschreven verplichtingen.

5. Een eis kan worden gesteld tot naleving van het bepaalde bij de artikelen 3, 4, 5, 6, 8, 11, 13, 14, eerste lid, derde lid, laatste volzin, en zesde lid, 15, eerste en derde lid, 16 voor zover dat bij de krachtens dat artikel gestelde regels is bepaald, 18 en 19.

6. De werkgever brengt de inhoud van de eis zo spoedig mogelijk ter kennis van de betrokken werknemers en andere personen en diensten als bedoeld in artikel 14 alsmede van de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging.

Stillegging van het werk

Artikel 28

1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 is bevoegd mondeling of bij gedagtekend schrijven te bevelen, dat personen niet mogen blijven in door hem aangewezen plaatsen, of dat door hem aangewezen werkzaamheden worden gestaakt dan wel niet mogen worden aangevangen, indien naar zijn redelijk oordeel dat verblijf of die werkzaamheden ernstig gevaar opleveren voor personen.

2. Een mondeling bevel wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de werkgever bevestigd.

3. De bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, geldt mede in die gevallen, waarin op grond van het bepaalde in artikel 27 aan een gestelde eis nog geen uitvoering behoeft te worden gegeven.

4. Zodra naar het oordeel van de ambtenaar die een bevel als bedoeld in het eerste lid gaf, geen ernstig gevaar meer aanwezig is, trekt hij het bevel in.

5. Degene, die een bevel als bedoeld in het eerste lid gegeven heeft, is bevoegd met betrekking tot dit bevel de nodige maatregelen te treffen, met inbegrip van toepassing van bestuursdwang, de nodige aanwijzingen te geven en de hulp van de sterke arm in te roepen. De maatregelen en aanwijzingen kunnen onder meer betrekking hebben op het verzegelen van arbeidsmiddelen.

6. De werkgever brengt de inhoud van een bevel als bedoeld in het eerste lid zo spoedig mogelijk bij gedagtekend schrijven ter kennis van de betrokken werknemers en diensten, bedoeld in artikel 14 en van de ondernemingsraad, de personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, van de belanghebbende werknemers.

7. leder wie zulks aangaat is verplicht zich te gedragen overeenkomstig een bevel, als bedoeld in het eerste lid en een aanwijzing als bedoeld in het vijfde lid.

8. Het niet naleven van het zevende lid is een overtreding.

Werkonderbreking

Artikel 29

1. Een werknemer is bevoegd het werk te onderbreken en de onderbreking voort te zetten, indien en zolang naar zijn redelijk oordeel ernstig gevaar voor personen als bedoeld in artikel 28 aanwezig is en naar zijn redelijk oordeel het gevaar zo onmiddellijk dreigt dat een daar-toe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 niet tijdig kan optreden. Voor de duur van de onderbreking behoudt de werknemer zijn aanspraak op het naar tijdruimte vastgesteld loon. De werknemer mag als gevolg van de werkonderbreking niet worden benadeeld in zijn positie in het bedrijf of in de inrichting.

2. Degene die stelt dat de werknemer de aanwezigheid van onmiddellijk dreigend gevaar als bedoeld in het eerste lid op grond van de feiten waarop hij zich beroept, niet naar zijn redelijk oordeel mocht aannemen, moet dit bewijzen.

3. Indien de onderbreking van het werk geschiedt buiten weten van de werkgever onderscheidenlijk de bij de arbeid betrokken leidinggevende persoon, moet de werknemer de onderbreking terstond bij deze melden.

4. De onderbreking van het werk wordt zo spoedig mogelijk ter kennis gebracht van de ingevolge artikel 24 bevoegde ambtenaar, die een bevel geeft krachtens artikel 28, eerste lid, of verklaart, zo nodig onder het stellen van een eis als bedoeld in artikel 27, dat de arbeid kan worden verricht. Door de beschikking van de ambtenaar eindigt de bevoegdheid van de werknemer de werkonderbreking voort te zetten.

HOOFDSTUK 6. VRIJSTELLINGEN, ONTHEFFINGEN EN BEROEP

Vrijstelling en ontheffing

Artikel 30

1. Onze Minister kan met betrekking tot categorieën van bedrijven, inrichtingen, of arbeidsverhoudingen vrijstelling verlenen van de voorschriften zoals die bij of krachtens artikel 5, en de artikelen 12 tot en met 18 zijn vastgesteld.

2. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 kan met betrekking tot een individueel bedrijf of inrichting ontheffing verlenen van de in het eerste lid bedoelde voorschriften, tenzij met betrekking tot een dergelijk voorschrift een eis is gesteld.

3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld inzake het verlenen van vrijstellingen of ontheffingen als bedoeld in het eerste onderscheidenlijk tweede lid.

4. Een vrijstelling of een ontheffing kan onder beperkingen worden verleend.

5. Aan een vrijstelling of een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

6. Een vrijstelling onderscheidenlijk ontheffing kan worden ingetrokken wanneer:

a. een of meer der redenen waarom zij is verleend is of zijn vervallen;

b. een of meer van de daaraan verbonden voorschriften niet wordt of worden nageleefd;

c. zich na de verlening zodanige feiten of omstandigheden voordoen dat, indien deze ten tijde van de verlening bekend waren geweest, de vrijstelling of ontheffing niet of niet in die vorm zou zijn verleend.

7. De werkgever zendt zo spoedig mogelijk een afschrift van zijn verzoek om ontheffing aan de betrokken werknemers en andere personen en diensten als bedoeld in artikel 14 alsmede aan de ondernemingsraad of aan de personeelsvertegenwoordiging. Bij het ontbreken van een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging brengt de werkgever de inhoud van zijn verzoek zo spoedig mogelijk ter kennis van de belanghebbende werknemers.

8. De werking van een beschikking inzake een ontheffing wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

Beroep

Artikel 31

1. Tegen een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, tweede lid, kan door een belanghebbende administratief beroep worden ingesteld bij Onze Minister.

2. Onze Minister kan een commissie instellen, die is belast met het horen van belanghebbenden.

3. Een beschikking op grond van deze wet van een ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, wordt gegeven namens Onze Minister.

HOOFDSTUK 7. SANCTIES

Strafbepaling

Artikel 32

1. Het is de werkgever verboden handelingen te verrichten of na te laten in strijd met deze wet of de daarop berustende bepalingen indien daardoor, naar hij weet of redelijkerwijs moet weten, levensgevaar of ernstige schade aan de gezondheid van een of meer werknemers ontstaat of te verwachten is.

2. Het niet naleven van het eerste lid is een misdrijf.

Beboetbare feiten

Artikel 33

1. Als beboetbaar feit worden aangemerkt de handeling of het nalaten in strijd met de artikelen 3, 4, 5, 8, 9, eerste lid, 11, 14, eerste lid, derde lid, laatste volzin en zesde lid, 15, eerste en derde lid, 18, 19. Terzake van de feiten bedoeld in de vorige volzin, kan een boete worden opgelegd van de eerste categorie.

2. Terzake van de op grond van artikel 16, negende lid, bij algemene maatregel van bestuur omschreven beboetbare feiten kan een boete worden opgelegd van de eerste of tweede categorie. De algemene maatregel van bestuur, bedoeld in de vorige volzin, wordt vastgesteld op voordracht van Onze Minister.

3. Een handeling of nalaten als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt aangemerkt als strafbaar feit, indien twee maal binnen 48 maanden voorafgaand aan de handeling of het nalaten terzake van eenzelfde handeling of nalaten een bestuurlijke boete is opgelegd.

4. Geen boete kan worden opgelegd terzake van bij of krachtens deze wet strafbaar gestelde feiten.

5. De handeling of het nalaten, bedoeld in het derde lid, is een overtreding.

Hoogte boete en recidive

Artikel 34

1. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 legt de bestuurlijke boete op aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon, die voor de naleving van deze wet en de daarop berustende bepalingen verantwoordelijk is.

2. De hoogte van de bestuurlijke boete wordt bepaald op de wijze als voorzien in de in artikel 33, tweede lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur.

3. De hoogte van de bestuurlijke boete die ten hoogste voor een beboetbaar feit kan worden opgelegd is gelijk aan de geldsom van de categorie die voor het beboetbaar feit is bepaald.

4. Er zijn 2 categorieën:

1°. de eerste categorie: 10 000 gulden;

2°. de tweede categorie: 25 000 gulden.

5. De daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 kan de bestuurlijke boete met ten hoogste 50% verhogen, indien terzake van het plegen van een beboetbaar feit nog geen 24 maanden zijn verlopen sedert een vroegere boete wegens het plegen van een zelfde beboetbaar feit onherroepelijk is geworden.

6. Voor zover de bestuurlijke boete nog niet is geïnd vervalt zij door het overlijden van degene aan wie zij is opgelegd.

Informatie, zwijgrecht en cautie

Artikel 35

1. Indien de toezichthouder jegens de belanghebbende een handeling verricht waaraan deze in redelijkheid de gevolgtrekking kan verbinden dat aan hem wegens een bepaalde gedraging een bestuurlijke boete zal worden opgelegd, is die belanghebbende niet langer verplicht terzake van die gedraging enige verklaring af te leggen, voor zover het de boeteoplegging betreft. De belanghebbende wordt hiervan in kennis gesteld alvorens hem mondeling om informatie wordt gevraagd.

2. Indien de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, voornemens is om aan de belanghebbende een bestuurlijke boete op te leggen, wordt hiervan kennis gegeven aan de belanghebbende onder vermelding van de gronden waarop het voornemen berust. De kennisgeving is een handeling als bedoeld in het eerste lid.

3. Op verzoek van de belanghebbende die de in het vorige lid bedoelde kennisgeving wegens zijn gebrekkige kennis van de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, draagt de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, er zoveel mogelijk zorg voor dat de in die kennisgeving vermelde gronden aan de belanghebbende worden medegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

4. In afwijking van afdeling 4.1.2 van de Algemene wet bestuursrecht stelt de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, de belanghebbende in de gelegenheid om naar keuze schriftelijk of mondeling zijn zienswijze naar voren te brengen voordat de boete wordt opgelegd.

5. Indien de belanghebbende zijn zienswijze mondeling naar voren brengt, draagt de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, er op verzoek van de belanghebbende die de Nederlandse taal onvoldoende begrijpt, zorg voor dat een tolk wordt benoemd die de belanghebbende kan bijstaan, tenzij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat daaraan geen behoefte bestaat.

Boeterapport

Artikel 36

1. Indien de toezichthouder vaststelt dat een beboetbaar feit is gepleegd, maakt hij zo spoedig mogelijk daarvan een rapport op.

2. In het rapport worden in ieder geval vermeld:

a. de aard van het beboetbaar feit onder vermelding van het wettelijk voorschrift waarmee in strijd is gehandeld;

b. de aanduiding van de plaats waar het beboetbaar feit is gepleegd;

c. de bij het beboetbaar feit betrokken persoon of personen.

3. Het rapport wordt toegezonden aan de daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar.

4. Een afschrift van het rapport wordt toegezonden of uitgereikt aan de in het tweede lid, onder c bedoelde persoon. Indien de in de eerste volzin bedoelde persoon het rapport niet begrijpt, draagt de toezichthouder er zo veel mogelijk zorg voor dat de in het rapport vermelde informatie aan hem wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Boetebeschikking

Artikel 37

1. Een bestuurlijke boete wordt opgelegd bij beschikking van een daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar. Deze beschikking wordt gegeven binnen acht weken na vaststelling van het beboetbare feit.

2. In de beschikking wordt in ieder geval vermeld:

a. de hoogte van de bestuurlijke boete;

b. het beboetbaar feit terzake waarvan de boete verschuldigd is;

c. de bij het beboetbaar feit betrokken personen;

d. de natuurlijke persoon of rechtspersoon die voor de naleving van de wet en de daarop berustende bepalingen aansprakelijk is;

e. de termijn of de termijnen waarbinnen de boete moet worden betaald.

3. Indien een persoon als bedoeld in het tweede lid, onder c en d, de inhoud van de beschikking niet begrijpt, draagt de daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar er zoveel mogelijk zorg voor dat de in de beschikking vermelde informatie aan hem wordt meegedeeld in een voor hem begrijpelijke taal.

Betaling

Artikel 38

1. De bestuurlijke boete wordt betaald aan de Staat binnen 6 weken nadat de beschikking, bedoeld in artikel 37, is bekendgemaakt.

2. Degene aan wie een bestuurlijke boete is opgelegd is verplicht desgevraagd aan de daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar de inlichtingen te verstrekken die voor de tenuitvoerlegging van de boete van belang zijn. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld.

Aanmaning

Artikel 39

1. Bij gebreke van betaling maant de daartoe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd, schriftelijk aan binnen 2 weken alsnog aan zijn verplichtingen te voldoen. De verschuldigde boete wordt verhoogd met de op de aanmaning betrekking hebbende kosten.

2. De aanmaning bevat de aanzegging dat de bestuurlijke boete, voorzover deze binnen de in de aanmaning gestelde termijn niet wordt voldaan, wordt ingevorderd overeenkomstig artikel 40.

lnvordering

Artikel 40

1. Bij gebreke van tijdige betaling vordert de daar-toe op grond van artikel 24 aangewezen ambtenaar van degene aan wie de boete is opgelegd, de verschuldigde bestuurlijke boete, verhoogd met de op de aanmaning en invordering betrekking hebbende kosten, bij dwangbevel in.

2. Het dwangbevel wordt op kosten van degene aan wie de bestuurlijke boete is opgelegd bij deurwaardersexploot betekend en levert een executoriale titel op in de zin van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3. Gedurende 6 weken staat verzet tegen het dwangbevel open door dagvaarding van de Staat.

4. Het verzet kan niet worden gegrond op de stelling dat de beschikking, bedoeld in artikel 37, niet is ontvangen of dat de bij die beschikking opgelegde bestuurlijke boete ten onrechte of op een te hoge geldsom is vastgesteld.

5. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging niet, tenzij de president van de rechtbank in kort geding anders beslist.

Verjaring

Artikel 41

1. De bevoegdheid om een bestuurlijke boete op te leggen vervalt na verloop van 2 jaar na de dag waarop het beboetbaar feit is geconstateerd.

2. De beslissing om een bestuurlijke boete op te leggen stuit de in het eerste lid bedoelde termijn.

Wijziging boetebedrag

Artikel 42

In afwijking van artikel 8:69 van de Algemene wet bestuursrecht kan de rechter in beroep of hoger beroep het bedrag waarop de bestuurlijke boete is vastgesteld ook ten nadele van de belanghebbende wijzigen.

Terugbetaling

Artikel 43

Indien een bestuurlijke boete ten onrechte is opgelegd, wordt de betaalde geldsom, vermeerderd met de wettelijke rente, binnen 6 weken nadat is vastgesteld dat de boete ten onrechte is vastgesteld, aan de rechthebbende terugbetaald.

HOOFDSTUK 8. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Kosten

Artikel 44

De kosten die zijn verbonden aan de naleving van de regels die bij of krachtens deze wet zijn gesteld, worden niet ten laste van de werknemers gebracht.

Gemeente

Artikel 45

Indien bijzondere omstandigheden van plaatselijke aard in een gemeente voorschriften betreffende onderwerpen, waarop deze wet betrekking heeft, nodig maken, die niet bij algemene maatregel van bestuur zijn gegeven, kunnen deze voorschriften door de gemeenteraad worden vastgesteld. Deze voorschriften behoeven Onze goedkeuring. De goedkeuring kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

Wet op de economische delicten

Artikel 46

1. In artikel 1, 3° van de Wet op de economische delicten 1 wordt aan de opsomming toegevoegd: de Arbeidsomstandighedenwet 1998 artikel 6, artikel 10, artikel 16, negende lid, voorzover de in dit artikellid bedoelde voorschriften en verboden zijn aangemerkt als strafbaar feit, artikel 28, zevende lid, artikel 32 en de handeling of het nalaten bedoeld in artikel 33, derde lid;

2. In artikel 1, 4° van de Wet op de economische delicten, vervalt de zinsnede "De Arbeidsomstandighedenwet.......... ;" en vervalt de zinsnede "De Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten, artikel 9, eerste en tweede lid, voor zover daarin artikel 36, tweede en zesde lid, en 40 van de Arbeidsomstandighedenwet van overeenkomstige toepassing zijn verklaard;".

Evaluatie

Artikel 47

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel 20 en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van de krachtens artikel 20, tweede lid, aangewezen instellingen.

Intrekking

Artikel 48

De Arbeidsomstandighedenwet wordt ingetrokken.

Overgang

Artikel 49

De straffen gesteld op de bij de Arbeidsomstandighedenwet juncto artikel 1, onderdeel 4, van de Wet op de economische delicten strafbaar gestelde feiten waarvoor ingevolge deze wet slechts een bestuurlijke boete kan worden opgelegd en die begaan zijn voor de dag van inwerkingtreding van deze wet of de desbetreffende onderdelen of artikelen daarvan, blijven van toepassing.

Artikel 50

Voor de toepassing van deze wet worden het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling geacht te zijn vastgesteld krachtens deze wet.

Artikel 51

Voor de toepassing van deze wet worden vrijstellingen en ontheffingen alsmede andere besluiten die door Onze Minister genomen zijn op grond van het bij of krachtens de in artikel 49 genoemde wet bepaalde en die op het tijdstip van het in werking treden van deze wet nog van kracht zijn, geacht te zijn verleend onderscheidenlijk genomen krachtens deze wet.

Artikel 52

Tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 2 luidt dit artikel als volgt:

Toepassingsgebied

Artikel 2

1. Het bij of krachtens deze wet bepaalde is niet van toepassing ten aanzien van arbeid:

a. verricht in de ondergrondse werken van mijnen benevens in de bij een mijn behorende bovengronds gelegen werken en inrichtingen, die zijn aangewezen krachtens artikel 9, eerste lid, onder a, van de Mijnwet 1903;

b. verricht door personen als bedoeld in artikel 26, eerste lid, onder b, van de Mijnwet continentaal plat.

2. Het bij of krachtens deze wet bepaalde is mede van toepassing op:

a. verrichtingen van leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen of gedeelten daarvan, open ruimten daaronder begrepen;

b. arbeid die geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van zeeschepen die op grond van Nederlandse rechtsregels gerechtigd zijn de Nederlandse vlag te voeren;

c. arbeid die voor een in Nederland gevestigde werkgever geheel of ten dele buiten Nederland wordt verricht door personen, werkzaam aan boord van luchtvaartuigen.

Artikel 53

Tot het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 16, vierde lid, luidt dit artikellid als volgt:

4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het bij of krachtens deze wet bepaalde geheel of gedeeltelijk niet van toepassing is op arbeid:

a. verricht in of op een luchtvaartuig, dan wel een zeeschip of binnenvaartuig, dan wel een voertuig op een openbare weg of een spoor- of tramweg;

b. verricht in militaire dienst;

c. verricht door werknemers, leerlingen en studenten in onderwijsinrichtingen.

Artikel 54

Indien deze wet in werking treedt voordat het bij koninklijke boodschap van 7 april 1998 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet milieubeheer, de Wet rampen en zware ongevallen en de Arbeidsomstandighedenwet ter uitvoering van de EG-richtlijn betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso-II; 25 972) tot wet wordt verheven en in werking treedt worden de artikelen 6 en 7 van deze wet vervangen door: Artikel 6

1. De werkgever zorgt ervoor dat in een bedrijf, een inrichting of een deel daarvan, behorende tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, met betrekking tot dat bedrijf, die inrichting of dat deel daarvan een arbeidsveiligheidsrapport aanwezig is, bevattende:

a. een beschrijving van het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan, van de daarin voorkomende stoffen en de eigenschappen van deze stoffen;

b. een beschrijving van het proces dat in het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan plaatsvindt, alsmede van de werking daarvan;

c. een beschrijving van de redelijkerwijs voorzienbare gevaren die door storingen in het onder b bedoelde proces of door foutieve handelingen kunnen optreden tijdens alle fasen van het proces met inbegrip van het in werking stellen en het tot stilstand brengen daarvan;

d. een beschrijving van hetgeen verder nodig is voor de beoordeling van de redelijkerwijs voorzienbare gevaren voor de veiligheid en de gezondheid van de in dat bedrijf of die inrichting werkzame werknemers;

e. een beschrijving van de technische en organisatorische voorzieningen die getroffen zijn om storingen en foutieve handelingen zoveel mogelijk te voorkomen en de ernst van de gevolgen daarvan zoveel mogelijk te beperken.

2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de werkgever van een bedrijf of een inrichting of een deel daarvan, dat daartoe door Onze Minister afzonderlijk is aangewezen.

3. Krachtens het eerste en het tweede lid kunnen slechts worden aangewezen een bedrijf, een inrichting of een deel daarvan, waarin zich bijzondere gevaren kunnen voordoen voor de veiligheid of de gezondheid van de daarin werkzame werknemers.

4. Indien in het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan, een zodanige verandering wordt aangebracht of optreedt, dat het rapport niet meer voldoet aan het eerste lid, wordt het rapport dienovereenkomstig gewijzigd. Een zodanige wijziging wordt tevens aangebracht indien een verandering in het veiligheidsinzicht daartoe aanleiding geeft.

5. Van het rapport en de wijziging daarvan worden zeven afschriften aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 en een afschrift aan de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging, of bij het ontbreken daarvan, aan de belanghebbende werknemers gezonden. De werkgever zorgt ervoor dat iedere werknemer kennis kan nemen van het rapport.

6. Het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan, aangewezen krachtens het eerste of tweede lid, wordt niet in werking gebracht en de in het vierde lid bedoelde verandering wordt niet doorgevoerd, alvorens aan de verplichtingen, bedoeld in het eerste, tweede, vierde en vijfde lid, is voldaan.

7. Bij een aanwijzing krachtens het eerste of tweede lid wordt bepaald met ingang van welk tijdstip aan de daar bedoelde verplichting, voor zover deze betrekking heeft op vóór de aanwijzing reeds in werking gebrachte bedrijven, inrichtingen of delen daarvan, moet zijn voldaan.

8. De daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, zendt een afschrift van het rapport of van een wijziging daarvan ter kennisneming aan:

a. de regionale inspecteur van de volksgezondheid, belast met het toezicht op de hygiëne van het milieu, in wiens ambtsgebied het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan, waarop het rapport betrekking heeft, is gelegen;

b. het gezag dat ten aanzien van de inrichting, waarop of op het deel waarvan het rapport betrekking heeft, bevoegd is tot het verlenen van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer;

c. het bestuur van de gemeente, van de provincie en van de regionale brandweer waarin het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan, waarop het rapport betrekking heeft, is gelegen, behalve indien dit bestuur het gezag is, bedoeld onder b.

9. Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 kan met betrekking tot de in het eerste en vierde lid bedoelde gegevens en voorzieningen aan de werkgever een eis stellen ais bedoeld in artikel 27, dat hem aanvullende gegevens worden verschaft dan wel dat andere of aanvullende voorzieningen worden getroffen. De in de eerste volzin bedoelde gegevens en voorzieningen worden vermeld in een aanvulling van het rapport. Op een zodanige aanvulling zijn het vijfde en het achtste lid van overeenkomstige toepassing. Een eis tot het treffen van een voorziening, die met een voorschrift dat is verbonden aan een op grond van een der wetten tot bescherming van het milieu verleende vergunning tot het oprichten, in werking brengen of houden, uitbreiden of wijzigen van een bedrijf of inrichting dan wel tot het veranderen van een daarin gebezigde werkwijze één of meer zodanige raakpunten heeft dat hij met dat voorschrift in strijd kan komen, stelt de ambtenaar niet dan na overleg met het gezag dat de vergunning heeft verleend. In verband met dit overleg hoort het gezag de inspecteur, bedoeld in het achtste lid, onder a.

10. Indien een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van oordeel is dat bij falen van de getroffen voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder e, dan wel in andere omstandigheden een bedrijfsramp kan ontstaan, kan hij een eis stellen als bedoeld in artikel 27, dat met betrekking tot het bedrijf, de inrichting of het deel daarvan een stelsel van technische en organisatorische voorzieningen, dienende om de gevolgen van zulk een ramp zoveel mogelijk te beperken, tot stand wordt gebracht of een zodanig reeds tot stand gebracht stelsel wordt aangevuld of gewijzigd. De eis kan onder meer betrekking hebben op:

a. de wijze van interne alarmering en de organisatie daarvan;

b. de door de werknemer individueel of in groepsverband te verrichten handelingen;

c. het alarmeren van betrokken overheidsinstanties en hulporganisaties;

d. oefeningen, te houden volgens een vooraf vastgesteld schema

Een eis tot het tot stand brengen, aanvullen of wijzigen van een stelsel van voorzieningen dat met een gemeentelijk of regionaal rampenplan, opgesteld ten behoeve van de bevolking, een of meer raakpunten heeft, stelt de ambtenaar niet dan na overleg met het gezag dat het rampenplan heeft opgesteld.

11. Een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid bevat de termijn waarbinnen eraan moet worden voldaan.

12. De werking van een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, wordt opgeschort totdat de beroepstermijn is verstreken of, indien beroep is ingesteld, op het beroep is beslist.

13. Het niet naleven van het bij of krachtens dit artikel bepaalde is een overtreding.

Overgang verzoeken en beroepen

Artikel 55

De behandeling van verzoeken en beroepen, welke voor de inwerkingtreding van deze wet zijn gedaan onderscheidenlijk ingesteld op grond van hetgeen bepaald is bij of krachtens de Arbeidsomstandighedenwet wordt voortgezet op de voet van deze wet.

Arbeidstijdenwet

Artikel 56

Artikel 4:1 van de Arbeidstijdenwet2 wordt gewijzigd als volgt:

A. Het eerste lid komt te luiden:

1. De werkgever voert een zo goed mogelijk beleid ter zake van arbeids- en rusttijden van de werknemers, en houdt daarbij, voor zover dat redelijkerwijs van hem gevergd kan worden, rekening met de persoonlijke omstandigheden van die werknemers. Het beleid ter zake van arbeids- en rusttijden wordt gevoerd in samenhang met het arbeidsomstandighedenbeleid, bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

B. Het vierde lid komt te luiden:

4. Artikel 5 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 is van overeenkomstige toepassing.

lnvoeringswet Arbeidsvoorzieningswet

Artikel 57

In artikel 21 van de lnvoeringswet Arbeidsvoorzieningswet3 wordt de zinsnede "bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet" vervangen door: bedoeld in artikel 5, vijfde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Wet medezeggenschap onderwijs 1992

Artikel 58

Artikel 15 van de Wet medezeggenschap onderwijs 19924 wordt gewijzigd als volgt:

A. In het derde lid, onderdeel c wordt de zinsnede "inzake de veiligheid, de gezondheid en het welzijn" vervangen door: inzake de arbeidsomstandigheden.

B. In het zesde lid wordt de zinsnede ", bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet en de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 2, eerste lid, van die wet," vervangen door: , bedoeld in de Arbeidsomstandighedenwet 1998 en de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 16 van die wet.

Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten

Artikel 59

Artikel 9 van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten5 wordt gewijzigd als volgt:

A. In het eerste lid wordt de zinsnede "Artikel 36, tweede tot en met zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet" vervangen door: Artikel 27, tweede, derde en zevende lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

B. Het tweede lid vervalt.

C. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

Wet op de ondernemingsraden

Artikel 60

De Wet op de ondernemingsraden6 wordt gewijzigd als volgt:

A. In artikel 27, eerste lid, onderdeel d, wordt de zinsnede "op het gebied van de veiligheid, de gezondheid of het welzijn in verband met de arbeid;" vervangen door: op het gebied van de arbeidsomstandigheden.

B. In artikel 35d, tweede lid, wordt na "27, eerste lid, onderdeel b, voor zover het betreft een werktijdregeling," ingevoegd: onderdeel d,.

Wet privatisering RBB

Artikel 61

In artikel 2, eerste lid, van de Wet privatisering RBB7 wordt de zinsnede: "een dienst, als bedoeld in artikel 17 van de Arbeidsomstandighedenwet, uitoefenen van de taken, bedoeld in artikel 18 van genoemde wet." vervangen door: een dienst als bedoeld in artikel 14 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, uitoefenen van de taken, bedoeld in artikel 14, derde lid, van genoemde wet.

Organisatiewet sociale verzekeringen

Artikel 62

De Organisatiewet sociale verzekeringen 19978 wordt gewijzigd als volgt:

A. Artikel 95 wordt gewijzigd als volgt:

1. In onderdeel a wordt de zinsnede ", alsmede degene aan wie op grond van artikel 31a van de Arbeidsomstandighedenwet een certificaat als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van die wet is verleend," vervangen door: alsmede degene aan wie op grond van artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 een certificaat als bedoeld in artikel 14, derde lid van die wet is verleend.

2. In onderdeel b wordt de zinsnede "artikel 32 van de Arbeidsomstandighedenwet" vervangen door: artikel 24 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

B. Artikel 101, tweede lid, komt te luiden als volgt:

2. Het College van toezicht sociale verzekeringen, de Sociale Verzekeringsbank, het Landelijk instituut sociale verzekeringen en de uitvoeringsinstellingen verstrekken op verzoek aan degene aan wie op grond van artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 een certificaat als bedoeld in artikel 14, derde lid, van die wet is verleend, de gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, indien degene op wie de gegevens betrekking hebben daartoe schriftelijk toestemming heeft verleend.

Ziektewet

Artikel 63

In artikel 39a, eerste lid, van de Ziektewet9 wordt de zinsnede "artikel 18, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet in acht neemt en een afschrift van de schriftelijke vastlegging als bedoeld in artikel 18, derde lid, onder a, van de Arbeidsomstandighedenwet of een afschrift van de schriftelijke overeenkomst, als bedoeld in artikel 18, derde lid, onder b, van de Arbeidsomstandighedenwet," vervangen door: artikel 14, derde lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 in acht neemt en een afschrift van de schriftelijke vastlegging als bedoeld in artikel 14, vierde lid van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Burgerlijk Wetboek

Artikel 64

Het Burgerlijk Wetboek10 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 670, vierde lid, vervalt ", van een arbocommissie".

B. Artikel 670a wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid, onderdeel c vervalt.

b. Het eerste lid, onderdeel d wordt geletterd onderdeel c.

c. In het nieuw geletterde onderdeel c vervalt "als mentor of" en wordt "als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, onderscheidenlijk 17, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet" vervangen door: als bedoeld in artikel 14, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Inwerkingtreding

Artikel 65

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Citeertitel

Artikel 66

Deze wet wordt aangehaald als: Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 18 maart 1999

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst

Uitgegeven de negenentwintigste april 1999 De Minister van Justitie,

A.H. Korthals

Zie voor de behandeling in de StatenGeneraal:

Kamerstukken II 1997/98, 1998/99, 25 879.

Handelingen II 1998/99, blz. 501-520; 962-994; 1140-1143.

Kamerstukken I 1998/99, 25 879 (71, 71a, 71b, 71c, 71d).

Handelingen I 1998/99, blz. 963-968.

1 Stb. 1950, K 258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 25 februari 1999, Stb. 122.

2 Stb. 1995, 598, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.

3 Stb. 1996, 619, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 mei 1998, Stb. 306.

4 Stb. 1992, 663, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.

5 Stb. 1998, 290, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 1998, Stb. 742.

6 Stb. 1990, 93, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 1998, Stb. 742.

7 Stb. 1996, 269, gewijzigd bij de wet van 10 april 1997, Stb. 162.

8 Stb. 1997, 95, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 24 december 1998, Stb. 742.

9 Stb. 1999, 22.

10 Laatstelijk gewijzigd bij de wet van 28 januari 1999, Stb. 30.

Uit de hierboven gepubliceerde teksten kunnen geen rechten worden ontleend.

[ Informatiebron - www.overheid.nl/wetten/index.html ]